KUNST OVER LANDSCHAP
LANDSCHAP OVER KUNST
… vraagt en graaft, zoekt en dwaalt, wijst en telt, noemt en vormt, zaait en oogst, toont en grijpt, neemt en biedt, deelt en laat …
Stichting ACEC heeft sinds dit jaar de extra taak om kunst in de openbare ruimte van Apeldoorn te organiseren. Met de reeks ‘Showcase’-tentoonstellingen wordt in het tentoonstellingsprogramma aandacht gevestigd op verschillende kanten van deze openbare kunstvorm. Showcase I ging over kunst voor de spelende mens. Showcase II gaat over kunst en landschap. ACEC heeft kunstenaar Paul de Kort uitgenodigd om hier deel aan te nemen, en om hier andere kunstenaars bij uit te kiezen: Bram Kuypers, Birthe Leemeijer, herman de vries, Jeroen van Westen en Anne Ausloos.
Paul de Kort licht zijn keuze als volgt toe: ‘De materialen en de verhalen die het landschap biedt zijn voor deze kunstenaars ‘grondstof’ voor hun kunst. Het landschap is een onlosmakelijk onderdeel van de kunstwerken, de kunstwerken zijn onbestaanbaar zonder het landschap. Wat de vijf kunstenaars bindt is hun respect en ontzag voor het landschap.
‘Uiteindelijk heb ik maar één opdrachtgever, en dat is het landschap zelf’ (Jeroen van Westen)
herman de vries journal de mouans-sartoux (1991)
De manier waarop herman de vries (Alkmaar, 1931) zijn naam schrijft vertelt veel over zijn manier van werken en denken. De vries vermijdt het gebruik van hoofdletters: hij vindt dat er geen hiërarchie bestaat tussen de dingen.
Vanaf midden jaren ‘70 richt de vries zich vooral op de processen en fenomenen in het landschap en de natuur. In het Steigerwald, het bos rondom zijn woonplaats Eschenau in Duitsland, kan een rottende boomstronk wekenlang door de vries bestudeerd worden, tot het moment dat deze de perfecte vorm heeft. Deze sculptuur voegt de vries vervolgens, als een ready made, toe aan zijn verzameling. Of in het bos plaatst hij blokken zandsteen, die hij graveert met teksten in gouden letters als ‘veritas existentiae’ – de waarheid van wat is.
Volgorde en ordening zijn belangrijke principes binnen de vries’ oeuvre. Titels als infinity in finity, no thing en to be all ways to be spelen met klank, eenheid en diversiteit. Met name to be all ways to be, de noemer waarmee de vries in 2015 Nederland vertegenwoordigt op de 56ste Biënnale van Venetië, zinspeelt op het idee dat deze zes woorden ook in een andere volgorde hadden kunnen staan.
Hier openbaart zich de filosofie van de praktijk van de vries: het ordenen van wat is en daarmee de aandacht vestigen op zowel de eenheid als de diversiteit van wat er zich om ons heen bevindt.
Vandaar ook de directe manier waarop de vries zijn werk toont – ingelijste gevonden voorwerpen, variërend van stukjes glas tot konijnenkeutels en van gesteente tot verschillende soorten aarde. Zijn doel is de poëzie van de dingen in de dingen centraal te stellen en te tonen, zoals in deze tentoonstelling mooi te zien in het 45-delige werk journal de mouans-sartoux.
https://www.hermandevries.org
Bram Kuypers ATLAS (2017)
Gemeente Nijmegen initieerde een kunstroute in het gebied de ‘Waalsprong’ bij Nijmegen-Lent om de aandacht te vestigen op de toekomstige ontwikkel- en bouwplannen in dit gebied. Als reactie op de teloorgang van een landschap, maar ook het besef dat ontwikkeling en verval altijd met elkaar gepaard gaat, ontstond het idee voor ATLAS.
Door een graafmachine zichzelf te laten begraven worden de conventionele rollen tussen bouwmachine en landschap omgedraaid. De graafmachine offert zichzelf op ten bate van de kunstroute, waarna het restant als sculpturaal overblijfsel in verval raakt naar gelang de omstandigheden in het landschap.
ATLAS is in september 2017 uitgevoerd en ligt sindsdien te wachten tot de oprukkende nieuwbouw haar verwijdering wel, of niet, afdwingt. Een plaquette stelt de passant op de hoogte van de zelf-begraving door de machine.
Het mythische karakter en restant van de begrafenis vormen op deze wijze een monument voor de conflicten die landschapsontwikkeling met zich meebrengt.
www.bramkuypers.org
Paul de Kort – FOSSIELE REGEN
Kunst langs Apeldoornse ‘Sprengen en Beken’ (2005)
Natuurlijke bronnen aan de voet van de Veluwe voeden de beken rondom Apeldoorn. Sprengen worden gevoed door bronnen die door de mens zijn aangegraven en leiden het van nature zeer zuivere water naar de stad ten behoeve van de talrijke historische papiermolens en wasserijen. De sprengen en beken spelen zo van oudsher een belangrijke rol in de economische bloei van Apeldoorn.
Toen de Kort bij zijn onderzoek ter voorbereiding van deze kunstopdracht het Waterschap Vallei en Veluwe vroeg naar de oorsprong van het water in de Ughelse beek, kreeg hij als antwoord van medewerker Romeo Neuteboom Spijker;
“Het kwelwater dat in de sprengenkoppen van de Ugchelse beek uit de grond naar boven komt kan enkele duizenden jaren oud zijn en van grote diepte komen. Het kan in dit verband interessant zijn u een voorstelling te maken van het landschap van enkele duizenden jaren geleden, toen een regendruppel de grond in zakte om de lange weg door de bodem af te leggen. De oorsprong van het water in de Ugchelse beek is dus een oude regendruppel die ergens ten westen van Apeldoorn in de grond verdween.”
Dit poëtische antwoord vormde voor de Kort de directe aanleiding voor het concept en de titel voor het kunstwerk FOSSIELE REGEN.
Enkele tientallen ‘zilveren druppels’ liggen nu in het stroomgebied van de Ugchelse beek en elke unieke druppel draagt in zijn oppervlak de herinnering aan het ritme van een ‘fossiele regenbui’.
www.pauldekort.nl
Birthe Leemeijer – L’Essence de Mastenbroek, Eau de Polder (2005 – 2012)
Dit parfum is onderdeel van het kunstwerk L’Essence de Mastenbroek, Eau de Polder. Birthe Leemeijer ging in op zoek naar de essentie van de polder Mastenbroek. Inwoners van de polder, voornamelijk veehouders die al generaties lang in de polder wonen en werken, namen deel aan de Essenceclub. Zij bepaalden uit welke geursensaties L’Essence de Mastenbroek moest bestaan. Sinds de lancering van het parfum in 2005 is de Essence wereldwijd verkocht. Deze vloeibare versie van het polderlandschap heeft zich naar allerlei uithoeken van de wereld verspreid en vermengt zich daar met landschappen, verlangens en herinneringen van mensen die nog nooit in Mastenbroek zijn geweest.
Aan een van de drie weteringen van Mastenbroek, op een terp temidden van de fundamenten van een inmiddels afgebroken boerderij, bevindt zich de Essencebron. Eenmaal per jaar wordt deze bron opengesteld. Dan kunnen nieuwe flacons worden gevuld. Als eigenaar van een flesje kunt u hier de grote flacon van 50 ml gratis komen navullen.
Gedurende deze tentoonstelling is ACEC tijdelijk verbonden met de bron in Mastenbroek. U kunt hier uw vinger langs het kraantje wrijven of met uw vinger tippen in het schaaltje om zo een fragment van L’ Essence op uw huid mee te nemen.
www.birtheleemeijer.nl
Jeroen van Westen & Anne Ausloos – SCHOUWEN (2013 -2017)
Binnen het meerjarig project Balanceren tussen Zoet en Zout van de Bewaerschole in Burgh Haamstede hebben Jeroen van Westen en Anne Ausloos zich geconcentreerd op de vraag hoe zoet en zout zich uitdrukken in het landschap en de cultuur?
Een van de traditionele antwoorden in Zeeland is dat kloostermoppen in middeleeuwse kerkmuren zich tonen als glanzende bakstenen door ‘spontane zoutglazuur’, omdat lokale, zoute klei zou zijn gebruikt. Anne is keramiste, zag de glanzende stenen en stelde meteen vast dat dit in ieder geval géén zoutglazuur is. Maar wat is het dan wel?
Bijna vijf jaar hebben Jeroen en Anne als experimenteel archeologen gezocht naar het juiste antwoord. Ze zijn klei gaan delven op elf locaties in Schouwen-Duiveland, letterlijk -proef-ondervindelijk vaststellend of de klei zoet of zout van smaak is. Vervolgens hebben zij kloostermoppen gevormd en deze in een veldoven gestookt, de stookgang van een middeleeuwse klampoven benaderend.
In het landschap lijkt alle klei even grijs, maar eenmaal in het vuur van de veldoven worden minieme verschillen in samenstelling van de klei versterkt en vergroot tot een rijk palet aan kleuren en nuances.
Deze serie semi-wetenschappelijke foto opnames van de kloostermoppen, geprint op aquarelpapier, kunnen worden beschouwd als een autobiografie van het eiland Schouwen. Van rivierklei tot zeeklei, ijzerrijk en roodbakkend of juist kalkhoudend en geelbakkend.
Het land dat al eeuwen in gebruik is van boeren toont sporen van mineralen die op hun beurt tot heel andere kleuren leiden. Ook de veldoven die hier en daar oxidatie vertoont en daar reduceert schrijft stilletjes mee aan deze biografie van dit landschap.
Openingstoespraak Kester Freriks
Openingstoespraak Showcase II, Kunst over Landschap – Landschap over Kunst.
Kester Freriks, ACEC Apeldoorn, 19 oktober 2019
Zelden zal een tentoonstelling zó de actualiteit weerspiegelen als Showcase II die vandaag
hier in het ACEC, het Apeldoorns Centrum voor Eigentijdse Cultuur, opent. Op deze plek, in
dit monumentale, strak vormgegeven bouwwerk uit 1952 werd ooit alles vervaardigd dat met
de opwekking van energie te maken had; elektromotoren, transformatoren, generatoren, maar
ook platenspelers en staafmixers. We bevinden ons op historische grond, op een historische
plek van kracht en energie.
Hoe verhoudt deze plek zich tot het landschap, waarvoor we allen zijn gekomen en
waarover én waarmee deze kunstenaars hun kunstwerken hebben gemaakt. Het is voor mij
een eer Showcase II te mogen openen, waarvoor dank aan curator Paul de Kort en artistiek
directeur Jasper van der Graaf.
Actualiteit: ik zei het al. De omgang van ons land met de natuur is een eeuwenoud
verhaal van strijd, van landwinning. Als er één land ter wereld is dat op elke centimeter
ontgonnnen, nog eens ontgonnen, herontgonnen en voor de vierde maal ‘gerept’ is in plaats
van ‘ongerept gebleven’, dan is het Nederland. We weten het nooit zeker, maar stel dat hier in
deze fabriek ooit landbouwgeneratoren werden gemaakt. En stel dat die agrarische machines
het landschap hebben omgeploegd, ingrijpend gewijzigd en aangetast, dan zouden we nu op
een plek staan waar het pure landschap en het in cultuur gebrachte landschap elkaar
ontmoeten. Waar krachten werden gegenereerd om ons landschap aan onze wil en
ingenieursziel aan te passen.
Het ACEC en de eerdere editie van Showcase zetten zich in voor kunst in de publieke
ruimte. We bevinden ons nu binnen – maar eigenlijk zijn we met deze kunstwerken die u hier
aan de wand gepresenteerd ziet ‘buiten’, het zijn kunstwerken geïnspireerd door de
‘buitenruimte’, zoals Paul de Kort zijn atelier onder de open hemel noemt. En die hemel is
ook de open ruimte van de kunstenaars, van wie ik alvast de werken introduceer. Er is eerst de
wonderlijk-poëtische foto van de Ughelse beek als regenrivier van Paul de Kort. Ernaast het
geurende kunstwerk L’Essence de Mastenbroek, het polderpafrum, van Birthe Leemeijer, de
gefotografeerde composities Schouwen geïnspireerd door aloude kloostermoppen van Jeroen
van Westen en keramist Anne Ausloos, de natuurvondsten als kunstwerken van herman de
vries en tot slot de zichzelf begravende graafmachine door Bram Kuypers.
Bij die ontginning van ons landschap is er een steeds sterkere scheiding ontstaan
tussen stad en platteland, tussen stedelijke omgeving en natuur. Behalve dus deze week, toen
verschafte het boerenplatteland zich met duizenden tractoren toegang tot binnensteden en de
stadhuizen, zelfs tot aan het Binnenhof toe. Het grootschalige verzet maakte duidelijk dat
boeren zich niet gehoord weten. Het leek deze week of de stad even het werkterrein van de
boeren was, ze kwamen vanachter de verre horizon opeens dichtbij. Kranten plaatsten op de
voorpagina hét aloude symbool van boeren: niet zozeer de tractor zelf, maar de felgele klomp,
en nu we toch nabij de natuur zijn: wie zou nog weten dat een klomp vervaardigd wordt van
populieren- of wilgenhout, van alle bomen dé bomen die ons land kenmerken. Deze bomen, in
lange linies op de dijken geplaats of ordeloos groeiend in het grensgebied tussen water en
land, zijn land art-bomen van zichzelf.
Landschapskunst, om land art zo te vertalen, is veel meer dan een kunstwerk plaatsen
in het landschap. In de recente ontwikkelingen van landschapskunst, waarvan Paul de Kort en
Jeroen van Westen al geruime tijd eminente vertegenwoordigers zijn, overheerst een
diepgeworteld gevoel van verbondenheid met de natuur. In landart ‘groeien’ de natuur en het
landschap als het ware organisch en harmonieus het kunstwerk binnen. Het omgekeerde geldt
ook: het kunstwerk ‘vergroeit’ met het landschap. Jeroen van Westen hoorde ik onlangs
zeggen dat het landschap ‘coauteur’ van landschapskunst is. Dat is treffend verwoord.
Opmerkelijk in dit verband is het woord ‘land art’ en niet ‘nature art’, dus het is
landschapskunst en niet natuurkunst. Daar moeten we even bij stilstaan. In De filosofie van
het landschap, een beroemd boek uit de jaren zeventig, zet Ton Lemaire uiteen dat het
landschap in de schilderkunst ontstaan is als uitzicht vanuit een venster, meestal klooster: een
klein motief dus, dat gaandeweg uitgroeide tot een echt thema en misschien wel het meest
geliefde onderwerp in de kunsten: het geschilderde landschap. Nergens schrijft Lemaire over
‘de filosofie van de natuur’.
Heeft de natuur dan geen filosofie en het landschap wel? Een geweldig boeiende
vraag. Misschien kun je stellen; de natuur heeft geen filosofie nodig, want de natuur ís er al,
is, zoals de Duitse filosofen het noemen, het Ding an sich. Landschap is nooit een Ding an
sich, het is altijd in ontwikkeling, in transitie, het reikt tot aan de horizon zoals
landschapkunst altijd iets van doen heeft met horizon. Ik beschouw een aardlaag in de diepte
ook als een horizon, zoals we op de kunstwerken van Van Westen tal van horizonnen kunnen
onderscheiden, onderaardse horizonnen dus die hij als aardlijnen tevoorschijn haalt.
Landschap dus. De ondertitel van deze expositie luidt Kunst over Landschap –
Landschap over Kunst. Er staat dus niet: Kunst over Natuur – Natuur over Kunst. Het
landschap is meer dan natuur alleen; het landschap is óók en vooral de door mensenhand
gemaakte wereld om ons heen. Dijken zijn landschap, en niet per se natuur. De
gefotografeerde kloostermoppen waarmee Jeroen van Westen zijn aandeel biedt, behoren tot
het landschap, ze zijn ontstaan uit het kleilandschap van Zeeland. En het parfum van Birthe
Leemeijer geurt niet naar de wilde natuur, naar de wildernis zoals natuur tegenwoordig heet,
maar naar het meest oer-Hollandse landschap dat we feitelijk kennen: de polder, het op water
gewonnen agrarisch landschap waarvan zij in geuren de essentie heeft gevangen van weiland,
water, vee, gras, grond, veestal.
Dit ‘vloeibare’ geurenlandschap is dus een polderlandschap. In zijn toelichting op de
keuze van deze kunstenaars laat Paul de Kort weten dat de ‘materialen en de verhalen die het
landschap biedt de “grondstof” vormen voor hun kunst. Het landschap is een onlosmakelijk
onderdeel van de kunstwerken, de kunstwerken zijn onbestaanbaar zonder het landschap. Wat
de vijf kunstenaars bindt is hun respect en ontzag voor het landschap.’
Met deze expositie gaan we ‘ondergronds’. Het kan geen toeval zijn dat recent een
indringend boek verscheen van de Britse natuurschrijver Robert Macfarlane dat Underland
(2019) heet, vertaald als Benedenwereld. Hierin beschrijft hij zijn tochten door een wereld die
zich vlak onder en soms zelfs vlak voor onze voeten bevindt, de aarde waar we dagelijks
overheen lopen zonder te beseffen dát we eroverheen lopen en welke schatten die aarde
herbergt. Macfarlane schrijft over het benedenlandschap als een ‘grammatica van de
bezieldheid’ en een ‘mystieke materie’.
Met deze begrippen als sleutelwoorden komen we dichterbij de huidige expositie.
Jeroen van Westen zegt bijvoorbeeld dat hij slechts één opdrachtgever heeft, ‘dat is het
landschap zelf’. Hiertegenover staat de visie van kunstenaar herman de vries, van oorsprong
wetenschapper en botanist, die in een Wald in Zuid-Duitsland woont en die stelt dat ‘de
natuur zijn atelier is’ en dat de ‘natuur alles al heeft gemaakt’. Hij hoeft niets anders te doen
dan in die natuur te zoeken en rapen naar bladeren, planten, een verdwaald stuk oeroud ijzer,
een stuk textiel, een steen of de grond zelf die hij op zijn werken uitwrijft, de zogenoemde
‘aarduitwrijvingen’. Daarvan maakt hij collages en kunstwerken, keurig ingelijst en achter
glas. Hij ordent de natuur. U ziet er hier voorbeelden van, het is de natuur zelf die deze
kunstwerken heeft gemaakt. Dan stuiten we op de verrassende geometrie van een
bladnervatuur, van een varen of eucalyptusblad, of zelfs gewoon de aarde zelf. Nu ja,
gewoon: na het zien van deze expositie is niets meer gewoon, is de aarde geladen met
mystieke materie en lezen we het landschap als bezielde grammatica.
Natuurkunst en landschapskunst: ze ontmoeten én versterken elkaar op Showcase II.
Landschapskunst leeft, is aan veranderingen onderhevig, en storm, vorst, wind, water en
erosie zijn van invloed op land art-werken. Landschapskunst en poldergeuren leren ons beter
kijken, en dus ook ruiken naar het landschap om eens heen. Het essentiële verschil tussen
landschap en natuur is dat het landschap altijd door mensenhand gemaakt is, en natuur niet
altijd. Het begrip ‘leesbaar landschap’ is misschien de meest dichterlijke en meest correcte
vertaling van land art: landschapskunst is vrije natuur plus mensenhand, landschapskunst is
natuur plus ingreep, landschapskunst is natuur plus historie; landschapskunst is natuur plus
taal; landschapskunst is natuur plus metafoor, plus bezieling. De landschapskunstenaar is een
regisseur die het landschap arrangeert, onderzoekt, erin dwaalt, het opnieuw vormt, die het
dramatiseert.
Kijkt u eens naar de expositiewand in het ACEC. Toen ik hier ter voorbereiding was,
toonde deze wand alleen zijn stralende witheid. De kunstwerken waren nog ingepakt, de
geurkraan van parfum nog in de rugzak van de kunstenaar. Kijkt u met me mee, dan is wat u
ziet een tijdreis door het hedendaagse leesbare landschapskunst. U ziet allereerst wat
begroeiing van varen en els met daarnaast een oplichtend, zilverkleurig kunstwerk. Dat is de
in glanzend metaal gegoten, fossiele regendruppel uit De Korts kunstwerk Fossiele Regen dat
hij neerlegde op tal van plekken in de stroom van de Ughelse beek. Misschien ooit, duizenden
jaren geleden, viel een regendruppel neer, verzamelde zich in het kwelwater en kwam via
sprengen en beken weer terug naar het licht waar het de hemel weerkaatst, zoals water dat
hoort te doen, ook stromend water. De regendruppel als onderaardse, eeuwenoude reiziger. U
hoort het, de benedenwereld is niet ver. Wat dit kunstwerk met zijn zilveren druppels
zichtbaar maakt, zijn de ongrijpbare en onzichtbare waterstromen die zich vlak onder onze
voeten bewegen, maar waar we nooit aandacht aan schenken. Dankzij De Korts land art wel.
Het parfum L’Essence de Mastenbroek ontspringt aan een geheime bron. Die bron
verplaatst zich, jaarlijks, in de polder zelf aan een wetering of op een terp, en nu zelfs hier aan
de Museumpassage in Apeldoorn. Waar De Korts waterlopen wild en vrij meanderen, is het
landschap van poldergeuren gevangen in glas, in parfumflesjes en kunnen we ons ermee
besprenkelen, zodat dierbaren vragen: ‘Met wie heb jij in het weiland gelegen?’ En dus niet:
‘Met wie heb je in de natuur gelegen?’ Een weiland als polder, zoals de polder Mastenbroek,
afgeboord met dijken en doorsneden door sloten: ik ben ervan overtuigd dat een polder het
eerste land art-project van ons land is. En in ruimere betekenis zou heel Nederland aanspraak
kunnen maken op een reusachtig land art-project.
Dat zoiets vluchtigs als een geur, dat zoiets verwaaibaars als een essence tot
landschapskunst is verheven, vind ik een grootse artistieke daad. De seizoenen geuren mee,
het kruidige van gemaaid koren, de geuren van gras. Birthe Leemeijer zelf zegt over dit werk,
nadat het grootstedelijke warenhuis De Bijenkorf het opnam in haar vitrines: ‘In Amsterdam
verspreidde het vloeibare landschap zich verder uit naar andere plaatsen en vermengde zich
met landschappen, verlangens en herinneringen van mensen die nog nooit in Mastenbroek zijn
geweest.’
Een landschap is een kunstwerk, altijd, en zegt dus iets over het kunstwerk dat het
landschap zelf is. Bij kunstwerken moeten we niet altijd aan ‘kunst’, aan ‘art’ denken, maar in
bouwkundige zin zijn kunstwerken door mensenhand gemaakt als onderdeel van
infrastructuur. De sluizen die Mastenbroek drooghouden, zijn kunstwerken; de duikers in de
sloten, de bruggen over het water, de wegen en paden: kunstwerken. Nu we naar het
kunstwerk Schouwen gaan van Jeroen van Westen en keramist Anne Ausloos betreden we ook
de diepten van het landschap, zowel in tijd als in plaats. Van Westen is afkomstig uit Zeeland
en de Zeeuwse klei. En van de Zeeuwse klei is het een klein stap naar baksteen en de ruwe,
grotere variant daarvan: kloostermoppen. Hij stuitte op een raadsel: waar komt het glazuur op
de bakstenen vandaan? Komt dat van het zout van klei dat eens werd overstroomd door de
zee? Intrigerende vragen, die mij des te meer aanspreken want ik ben een groot liefhebber van
baksteen. Ik kan u in dit verband een citaat niet onthouden, deze uit 1928: ‘De vraag naar den
tijd en de plaats van onzer baksteen-architectuur is een van de meest omstreden problemen
der kunstgeschiedenis van West-Europa.’ Opmerkelijk detail in dit citaat: er staat
‘kunstgeschiedenis’ en niet architectuurgeschiedenis of bouwkunde. Hiermee behoort
baksteen tot het domein van de kunsten.
De reeks kunstwerken die Schouwen heet verbeelden die zoektocht naar
glazuurglanzend baksteen. Het kunstenaarsduo ontwierp een eigen keramische stookgang,
waarin turf voor brandstof zorgde en de as daarvan, die eigenlijk ‘darinck’ heet, bevatte zout.
Dan kom ik tot deze zin, in hetzelfde boek over baksteenkunde: ‘Bij verbranding sloeg dit
zout als prachtig groen glazuur neer op de aan de buitenkant van de steenstapel (de
zogenaamde tas) liggende stenen.’ De acht prachtige kunstwerken die Schouwen heten, tonen
ons de oervorm en grondstof van baksteen, namelijk de klei zelf: het is alsof we naar het
kleilandschap kijken, alsof we er van bovenaf op neerkijken zoals de vogel vliegt: we zien de
okeren aardkleuren, de krimpscheuren, we zien de zon en het water die de kleur geven; geen
centimeter klei is hetzelfde, en dus is geen van de kunstwerken is hetzelfde. Ze tonen ons de
aarddiepte die naar boven is gehaald, aan het licht gekomen.
Maar die klei is niet pure zeeklei, het is óók klei die door boeren bewerkt is, waaruit
graan is gegroeid, klei die geploegd is. Daarom zijn dit land art-werken en geen natuurwerken
en zeggen ze iets over het landschap, namelijk de veelkleurige diepte ervan. Ik heb bij
geploegde klei altijd deze associatie: als een ploegijzer door de klei snijdt, dan keert de
sierlijk gebogen vorm ervan de klei om als de bladzijden van een boek. Leesbaar landschap.
Nu we toch aan het graven zijn ga ik naar het werk Atlas van Bram Kuypers. Hij
bedacht voor de kunstroute Hof van Holland Art in de Waalsprong onder Nijmegen een
zichzelf begravende graafmachine. De kunstroute kwam op een plek die al bouwrijp was
gemaakt, want daar waar prachtnatuur lag moest een woonwijk komen: dat is écht Nederland.
Natuur opofferen voor bebouwing, maar er wel eerst een kunstroute organiseren om die plek
wie weet kostbaarder te maken.
Kuypers’ idee is geniaal: je graaft zand uit, bouwt van dat zand een berg, je
transformeert diepte tot hoogte, en vervolgens graaf je die graafmachine in en laat je het
verval toeslaan. Er zullen pioniersplanten als wilgenroos, vlinderstruik of teunisbloem gaan
groeien, braamstruik loert, klimop sluipt naderbui en tot slot raakt de graafmachine
overwoekerd. Als hij blijft waar hij is.
Daartoe is een graafmachien nooit bedoeld, zichzelf ten onder richten bedoel ik. Dat is
juist het verrassende en het schokkend-vervreemdende ervan. Kuypers heeft zelfs een licentie
behaald om die machine te kunnen besturen. Zijn daad is activistisch: als er een machine is
die ons landschap in luttele sceonden volkomen omver kan gooien, dan is dat de graafmachine
wel. Heel ons land: speeltuin van de graafmachine, daarom is het goed dat hij in Kuypers’
land art zichzelf ten grave draagt. Ik heb me verdiept in de graafmachine, zij het kortstondig:
‘De graafmachine is een handig ding,’ lees ik. ‘Met zijn draaikantelstuk en tal van
uitrustingsstukken waaruit de machinist een greep kan doen. We vinden het in ons land de
normaalste zaak en zien dat graag zo. Nederlanders zijn immers een efficiënt volkje; wanneer
we met één machine heel veel handelingen kunnen doen, bespaart dat tijd en geld en worden
we blij.’ En ik word blij van de foto van de graafmachine die als een reuzenmammoetfossiel
weggezonken is in het pleistocene landschap, waaruit ons land eens bestond. Bram Kuypers’
project Atlas, naar de naam van de felgele mastodonten met hun reusachtige grijparm, is
happening en land art tegelijk. Bij hem ontmoeten de kunstziel en de ingenieursziel elkaar,
met een fatale afloop tot gevolg. In Amerika heb je de Cadillac Ranch, een kunstwerk waarin
tien Cadillacs, gebouwd tussen 1949-1963, iets schuin met hun neus vooruit in de grond zijn
begraven. Het ligt in Amarillo, Texas, en dateert uit 1974. Het is een hallucinerend kunstwerk,
de volledig tot stilstand gekomen wagens in slagorde, met de befaamde haaienvinnen naar
boven. Alsof ze uit de hoge hemel zich in de woestijngrond hebben geboord. Daaraan
herinnert de halfbegraven Atlas van Kuypers. Het effect komt voort uit de shock die je krijgt
als je het ziet, en juist in het landschap: een Cadillac hoort te zweven over eindeloze
highways, een graafmachine hoort grond te bevrijden uit diepere aardlagen. En niet zichzelf
erin doen verdwijnen. Een suïcidale graafmachine, zogezegd.
‘Dit is mijn atelier,’ zegt de Nederlandse kunstenaar herman de vries, eminence grise
van Showcase II. Hij is omringd door het woud bij Eschenau, boven München. ‘Alles is al
klaar. De natuur heeft alles al gemaakt.’ Als botanist is de vries wetenschappelijk geschoold
en hij legde zich geleidelijk toe tot het kunstenaarschap. Hij zoekt en vindt in de natuur waar
de meesten van ons achteloos aan voorbijgaan: een blad, een steen, een stuk bamboe, de
kleuren van de aarde, een stuk hout half vergaan door de tijd, als een fossiel teken uit een
andere wereld, precies zoals de kort het formuleert als toelichting op Fossiele Regen: ‘Fossiel
is afgeleid van het Latijnse “fossa” dat graven of gracht betekent.’
Deze kunstwerken zijn in 1991 gemaakt in het Zuid-Franse departement van de Alpes-
Maritime, bij Mouan-Sartoux. Als de serie, die zo prachtig ritmisch is opgebouwd, ons iets
leert, is dat we moeten leren kijken naar dat wat zich vlak in onze nabijheid en om ons heen
bevindt. De landschapskunst van de vries heeft de precisie en accuratesse van een
wetenschappelijk herbarium. Zijn museum is een aardmuseum waarin we lagen ontdekken.
Kunst leert ons zien wat we niet zien – maar dat er wel is.
Fossiele regen zien we niet, maar het is er. Poldergeuren zien we niet, maar ze zijn er.
In de klei zit de baksteen al verscholen, zoals in het blok marmer al het beeldhouwwerk. En
in de naam van de graafmachine zit het ‘graf’ al verscholen, als een selfullfilling prophecy.
Kunst over Landschap – Landschap over Kunst: wat deze expositie en alle associaties
die we erbij hebben ons leert, is dat kunst geen werkzaamheid uit de tweede hand is, alsof er
eerst het landschap is en dan de kunst. Zoals in de traditionele landschapsschilderkunst,
waarmee de schilderkunst in ons land groot is geworden. Ik draai het liever om: eerst is er het
landschap, en dan zien we dat dat landschap kunst wordt. Dankzij het ziende oog van de
kunstenaar en de scheppende hand van diezelfde kunstenaar.
Graag wil ik eindigen me een prachtig citaat van herman de vries, ik denk dat deze
woorden over natuur en kunst de kern raken van Showcase II, en als u natuur hoort, denkt u
dan gerust ook en juist aan landschap: ‘Wat ik doe als kunstenaar is een bijdrage leveren de
kloof te dichten tussen mens en natuur. Misschien is dit een onmogelijkheid, maar op zijn
minst kan ik het perspectief openen naar het bewustzijn van ons verlangen naar verbintenis
met de natuur.’
Ofwel: ‘Wat ik doe als kunstenaar is een bijdrage leveren de kloof te dichten tussen
mens en landschap.’
Ik dank u voor uw aandacht.
Kester Freriks (1954) is verbonden aan de redactie van NRC Handelslad en is auteur van tal
van vogel- en natuurboeken, waaronder recent Stilte, ruimte, duisternis. Verkenningen in de
natuur dat zowel werd genomineerd voor de Jan Wolkers Prijs als de Jan Hanlo Essayprijs
2019.